Is iemand gedurende een deel van het jaar een gewone buitenlandse belastingplichtige? Dan vermindert zijn box 1-inkomen in de buitenlandse periode niet het inkomstenbelastingdeel van de algemene heffingskorting.
Een man is in de periode van 1 januari 2016 tot en met 11 september 2016 fiscaal inwoner van Indonesië. Hij is in die periode een niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. In deze buitenlandse periode ontvangt hij van een bv € 78.261 aan loon. Het desbetreffende belastingverdrag wijst het heffingsrecht over dit loon toe aan Indonesië. Van 12 september 2016 tot 31 december 2016 is de man fiscaal gezien inwoner van Nederland. Over deze binnenlandse periode geniet hij een loon van € 26.096. De man doet over de binnenlandse periode aangifte IB/PVV. Daarbij geeft hij een belastbaar inkomen uit werk en woning op van € 26.096 minus € 4.907 aan negatief inkomen uit eigen woning = € 21.189. Zijn box 3-inkomen over die periode bedraagt € 1.420, zodat het verzamelinkomen € 22.609 bedraagt.
Wel wereldwijd premie-inkomen voor premiedeel ahk
Bij het berekenen van de algemene heffingskorting gaat de inspecteur uit van het wereldwijde inkomen over 2016. Dit inkomen is zo hoog, dat de man geen recht heeft op de algemene heffingskorting. Maar de man meent dat voor de berekening van de algemene heffingskorting alleen het inkomen over de binnenlandse periode van belang is. Het box 1-inkomen in de buitenlandse periode dient men voor de berekening van de algemene heffingskorting op nihil te stellen. Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2023:1871) oordeelt dat het standpunt van de man juist is. Tenminste, voor zover het gaat om het deel van de algemene heffingskorting dat ziet op de inkomstenbelasting. Ter berekening van het premiedeel van de algemene heffingskorting moet men wel uitgaan van het wereldwijd verdiende premie-inkomen.
Cassatieberoep ingetrokken
In eerste instantie is de staatssecretaris van Financiën in cassatie gegaan tegen de hofuitspraak. Maar inmiddels heeft hij toch besloten in de uitspraak te berusten. De fiscus zal het hofoordeel als richtsnoer nemen bij de behandeling van nog niet onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen. Daarmee verlaat de Belastingdienst het andersluidende kennisgroepsstandpunt dat is gepubliceerd in een deelbesluit op een verzoek op grond van de Wet open overheid. Zie ‘Derde deelbesluit over standpuntenlijsten kennisgroepen Belastingdienst gepubliceerd’. Maar de inspecteur zal niet overgaan tot ambtshalve vermindering van belastingaanslagen die op 7 juni 2023 al onherroepelijk vaststonden. De staatssecretaris merkt de hofuitspraak namelijk aan als zogeheten nieuwe jurisprudentie.
Wet: art. 2.7, 8.3 en 8.10 Wet IB 2001 en art. 7, 8 en 12 Wfsv
Regeling: art. 45aa, onderdelen b en c Uitv reg IB 2001
Bron: Ministerie van Financiën 14 september 2023, nr. 2023-0000198108
Geef een reactie